SpuitCondities gebruikt 6 gangbare criteria om een spuitindicatie te geven. De informatie is puur indicatief en voor informatiedoeleinden. Raadpleeg altijd een vakspecialist voor professioneel spuitadvies. De informatie is automatisch gegenereerd; controleer altijd zelf op juistheid en regelgeving.
De spuitindiactie is gebaseerd op een score van 0 tot 6. Let op: Bij inversierisico of windsnelheid boven 5 m/s wordt "SLECHT" gegeven.
Alle 6 criteria zijn gunstig. Ideale condities voor spuiten.
Spuiten is goed mogelijk. Een of twee criteria zijn suboptimaal.
Verhoogd risico. Overweeg uitstel. Meerdere criteria zijn ongunstig.
Spuiten niet aanbevolen. Te veel criteria zijn ongunstig.
De indicatie wordt berekend op basis van de volgende zes factoren:
Wind zorgt voor verspreiding van druppels. Te weinig wind geeft risico op slechte verdeling; te veel wind veroorzaakt drift. Boven 5 m/s wordt spuiten niet aanbevolen en is de score automatisch Slecht.
De temperatuur bepaalt verdamping en opname door de plant. Bij koud weer werken middelen minder goed, bij warm weer verdampen ze sneller.
Luchtvochtigheid bepaalt hoe snel spuitdruppels verdampen. Droge lucht leidt tot snelle verdamping, vochtige lucht verhoogt driftrisico.
Regen kan het middel wegspoelen voordat het kan inwerken. Timing is belangrijk voor effectiviteit.
Het temperatuurverschil tussen lucht en dauwpunt. Indicator voor verdampingssnelheid. Hoge waarde betekent dat druppels verdampen.
Temperatuurinversie verhoogt driftrisico door stabiele luchtlagen. Bepaald door windsnelheid, tijd van dag en Delta T. Bij inversierisico: automatisch score Slecht.
Overdag per station: Alleen inversierisico bij combinatie van zeer lage wind (<1.5 m/s) Γ©n lage Delta T (<1.5). Dit kan per station verschillen op basis van lokale weerscondities.
Bepaalde criteria zorgen voor een "SLECHT" status:
Formule: Gewicht = 1 / (afstandn)
Onderstaande tegels tonen per variabele de exponent n en de motivatie.
Exponent: 2.0
Sterke lokale variatie door bodem en omgeving; dichtstbijzijnde station domineert.
Exponent: 1.5
Windpatronen zijn regionaal; verder gelegen stations wegen meer mee.
Exponent: 2.0
BeΓ―nvloed door lokale verdamping en microklimaat; snelle afname met afstand.
Exponent: 2.0
Neerslag is heel lokaal; dichtbijgelegen stations essentieel voor accuraatheid.
Exponent: 2.0
Ontleend aan lokale temperatuur/vocht; volgt exponent van grondvariabelen.
Exponent: 1.5
Gebaseerd op combinatie van wind en Delta T; weging volgt windschaal.
Exponent: 1.5
Regionale invloed, maar minder lokaal dan temperatuur; zelfde verval als wind.
Exponent: 1.0
Grote ruimtelijke coherentie; zelfs verre stations zijn representatief.
Bron: ...